maandag 13 april 2015

Het einde van de arbeidsspecialisatie vraagt nieuw belastingstelsel

Eén van de grote drijvers achter onze economische groei en welvaart is wel de arbeidsspecialisatie. Door je uitsluitend te richten op iets waar je goed (tenminste iets beter dan gemiddeld) in bent en wat je ook leuk vindt, groeit de productiviteit ten opzichte van een maatschappij waarin iedereen voor zijn eigen consumptie zorgt.

Er zijn echter een aantal bewegingen op gang gekomen in onze maatschappij die de specialisatie steeds verder terugdringen.

De eerste is de participatiemaatschappij, tenminste in de uitleg die ten grondslag ligt aan de decentralisaties van het sociale domein. Ik schreef daar al eerder over (zie Participatiemaatschappij is doe-het-zelf-maatschappij). Doordat we zelf voor onze minder zelfredzame medeburgers moeten gaan zorgen is opeens iedereen een beetje zorgverlener geworden ten koste van de specialisten, de wijkverpleegkundige, thuiszorgers etc.

De tweede is de opkomst van de ZZP-er. De ZZP-er is van nature een specialist. Hij heeft een beroep op zijn visitekaartje staan. Ik zie in de markt echter steeds meer ZZP-ers die een steeds breder beroep op hun kaartje hebben. Het is waarschijnlijk een gevolg van de gevoelde noodzaak om een bredere markt te benaderen, zodat ze makkelijker aan een opdracht komen. Een ZZP-er is daarnaast ook iemand die veel dingen zelf doet, terwijl dat in (grote) bedrijven bij verschillende mensen wordt belegd. Ik ben zelf ook ZZP-er en zorg voor mijn eigen urenverantwoording, maak mijn eigen opleidingsplan, doe mijn eigen verkoop en marketing, regel mijn eigen wagenpark etc.

De derde is de opkomst van de deeleconomie. Organisaties als Airbnb en Uber mobiliseren mensen om in deeltijd hoteleigenaar of taxichauffeur te worden. Zij zijn daar geen specialist in, maar doen het er bij als hobby of neveninkomen.

De vierde is de opkomst van de verplichte vrijwilliger. Steeds meer verenigingen hebben moeite om voldoende vrijwilligers te vinden voor b.v. bardiensten, grasmaaien en bestuursfuncties. De oplossing die veel verenigingen kiezen is de verplichte vrijwilliger. Ieder lid moet een paar keer per jaar helpen met schoonmaken of achter de bar staan. Niet iedereen vindt dit leuk en niet iedereen is er even goed in.

De vijfde ontwikkeling is de social media. Met de opkomst van b.v. twitter is opeens iedereen journalist geworden, iedereen verslaat de zaken die hij om zich heen ziet gebeuren en iedereen stuurt zijn commentaar op gebeurtenissen en zijn duiding daarvan de hele wereld over.

De zesde ontwikkeling is de opkomst van de Second Machine Age. De opkomst van robots en steeds slimmere software zorgt ervoor dat we b.v. geen belastingadviseurs meer nodig hebben. Een stofzuigerrobot vervangt de huishoudelijke hulp. De smartphone vervangt de secretaresse. En zo zijn er nog talloze voorbeelden te noemen.

De vraag is natuurlijk of dit een goede of slechte ontwikkeling is. Een feit is wel dat ons huidige belastingstelsel gebaseerd is op het belasten van financiële transacties. Het betalen van loon, accijns, BTW kan alleen plaatsvinden als er ook een financiële transactie plaats vindt. Door het verdwijnen van de specialisatie neemt echter ook het aantal financiële transacties af. Als deze ontwikkeling zich doorzet, zal er toch eens serieus naar ons huidige belastingstelsel gekeken moeten worden.

vrijdag 3 april 2015

Foute vragen in het sociale domein

We zitten midden in de decentralisaties van het sociale domein. Gemeenten zijn druk bezig om de nieuwe verantwoordelijkheid goed te gaan regelen. Daarnaast bezuinigt het rijk om de sociale voorzieningen. Het is goed dat hier een openbaar debat over wordt gevoerd. Maar vaak worden in deze debatten wel de verkeerde vragen gesteld. En zoals we allemaal weten: een goed antwoord begint met een goede vraag.



Afgelopen week kwamen twee discussies op mijn pad die binnen dit debat plaatsvonden en dit goed illustreren.

De eerste discussie ging over hulp in de huishouding. De vraag die werd gesteld was: "Kunt u in 1 1/2 uur uw huis schoonmaken?". De aanleiding was dat sommige gemeenten de ondersteuning voor huishoudelijke hulp van 3 naar 1 1/2 uur terugbrengen. Maar deze vraag is niet relevant. De juiste vraag is: "Kunt u met 1 1/2 uur ondersteuning het verder zelf redden of organiseren?"

De tweede discussie ging over bezuinigingen op de dagbesteding. Vooral het vervoer er naartoe wordt minder vaak betaald. Ook wordt soms het aanbod van activiteiten verkleind. De vraag die werd gesteld was: "Hoe kun je nu de vergoeding voor vervoer intrekken voor mensen die het niet zelf kunnen betalen?" Maar deze vraag is niet relevant. De juiste vraag is: "Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er toch vervoer geregeld wordt zonder dat het door de gemeente wordt betaald of op zijn minst goedkoper wordt?"

Laat ik voorop stellen dat niet iedereen voor zichzelf kan zorgen. Er zijn echt situaties waarin iemand, buiten zijn eigen schuld, hulp nodig heeft. En die hulp moet er ook zijn. Dat staat wat mij betreft niet ter discussie. De vraag die veel belangrijker is, is: "wie gaat die hulp leveren of betalen?". En: "Hoeveel ondersteuning heeft iemand nu echt nodig?"

We zijn in onze verzorgingsstaat gewend geraakt dat de overheid dit moet betalen. Maar de overheid betaalt niets. Het zijn de belastingbetalers die het betalen. Dat betekent dat wij het dan met z'n allen betalen. Dat heeft echter tot gevolg dat we wel belasting moeten heffen en dat vinden wij met z'n allen niet leuk.

Het regelen via de overheid heeft ook tot gevolg dat de afstand tussen de betaler en degene die hulp ontvangt heel groot wordt. Het is een anonieme relatie geworden. Het effect hiervan is dat we langzamerhand zijn gaan eisen dat we hulp krijgen. We vinden dat we er recht op hebben; ook als we het ook wel zelf kunnen organiseren.

Een ander effect van het regelen via de overheid is dat er regels moeten komen. Regels die misbruik moeten voorkomen. Regels die willekeur door ambtenaren, belast met de toewijzing, moeten voorkomen. Maar regels zorgen er altijd voor dat sommigen meer krijgen dan ze eigenlijk nodig hebben, omdat anderen in dezelfde doelgroep wel meer nodig hebben. Meer regels zorgen er ook voor dat sommigen iets niet krijgen, omdat ze niet aan de criteria van de regels voldoen, terwijl ze er (vanuit de geest van de regels) wel recht op zouden moeten hebben. Omdat het laatste makkelijker de voorpagina haalt dan het eerste, sturen veel politici vooral op het voorkomen van te weinig ondersteuning. Het gevolg is dat de ondersteuning onnodig duur wordt.

Alexis de Toqueville, frans filosoof en politicus uit de 19e eeuw, had het antwoord al: "we moeten radicaal decentraliseren". Zo brengen we vraag en aanbod dicht bij elkaar, zodat er maatwerk geleverd kan worden. Het zorgt er ook voor dat de vragers alleen het noodzakelijke vragen om buren, familie en kerkgenoten niet teveel te belasten. Het zorgt er ook voor dat de hulpaanbieder de hulpvrager kent en zo beter kan inschatten welke oplossing het beste bij de situatie past.

Wat mij betreft zijn de participatiemaatschappij en in het verlengde daarvan de decentralisaties van het sociaal domein naar de gemeenten een prima stap in de goed richting.