maandag 22 december 2014

Topinkomens zijn nuttig

Jurriën van Zutphen schreef een stuk voor Liber over topinkomens. Daarin betoogt hij dat beperking van inkomens in de (semi)publieke sector leidt tot slechtere managers. De goede gaan immers naar het beter betalende bedrijfsleven gaan. Dat is een logisch gevolg van marktwerking. De besparing op loonkosten, stelt hij, gaat meer dan verloren door het verlies aan publieke middelen door slecht management. Tenslotte betoogt hij dat de kosten helemaal niet omlaag gaan, omdat je meer slechte managers nodig hebt om één goed te vervangen.

Nu ben ik het met hem eens dat regulering van topinkomens inderdaad een slechte zaak is, maar om geheel andere redenen. Het aantrekken van managers op basis van financiële prikkels alleen, leidt niet tot uitmuntende managers. Wanneer een manager alleen een baan neemt, omdat deze beter betaalt, kun je betogen dat je de verkeerde manager hebt aangetrokken. Betrokkenheid en passie zijn minstens zo belangrijk om een organisatie goed te kunnen leiden. De eerste uitdaging is dus om managers te vinden, die helemaal willen gaan voor de uitdagingen van de organisatie. Voor mensen met passie speelt inkomen veel minder een rol, zeker wanneer zij al boven twee keer modaal verdienen.

Maar toch kan de beloning van managers een rol spelen om de goede mensen op de goede plek te krijgen. Stel nu dat een manager op zoek is naar een nieuwe uitdaging. Op basis van zijn passie en betrokkenheid ziet hij twee organisaties waar hij wel voor zou willen werken. Bij organisatie A kan hij een zekere toegevoegde waarde leveren en de organisatie wil hem op basis van die verwachte waarde een prima beloning bieden. Nu verwacht organisatie B dat de toegevoegde waarde van deze manager voor hun organisatie nog groter zal zijn. Zij zullen dan bereid zijn een hogere beloning te bieden.

Wanneer de manager dan voor organisatie B kiest, krijgt hij een hogere beloning en zal hij naar verwachting meer toegevoegde waarde leveren. Wanneer de manager tussen deze twee organisaties kiest op basis van de beloning, komt hij automatisch op de plek terecht waar hij de meest toegevoegde waarde kan bieden.

Zo zorgt marktwerking in de hogere regionen van de (semi)publieke arbeidsmarkt er dus voor dat de juiste mensen op de juiste plaats komen. Het instellen van een plafond voor topinkomens in de (semi)publieke sector haalt dit ordende mechanisme weg en is daarmee geen goed plan.

Volgens deze redenering is de door werkgevende instantie betaalde beloning veel meer een ordenend mechanisme dan de door de manager ontvangen beloning. De manager kiest immers primair vanuit passie en betrokkenheid. Het verschil tussen betaalde beloning en ontvangen beloning is natuurlijk de belasting. Je zou dus kunnen zeggen dat een hogere belasting op topinkomens dan de juiste weg zou moeten zijn.

Maar welk probleem wordt met hogere belasting op topinkomens opgelost? Het zorgt niet voor lagere kosten voor de (semi)publieke instellingen, want de bruto beloning blijft gelijk. Het zorgt ook nauwelijks voor extra belastinginkomsten, want de groep managers met topinkomens is maar klein. Het zorgt alleen voor minder diversiteit in (netto) inkomens. Er wordt geroepen dat dat rechtvaardiger is. En ik weet niet of dat zo is. Wat ik wel weet is dat water altijd naar het laagste punt loopt en dat dat op geaccidenteerd terrein beter gaat dan op een vlakte. Zo zal toptalent in een arbeidsmarkt met inkomensdifferentiatie ook beter op juiste plek terecht komen dan in een markt met meer gelijke lonen.

donderdag 18 december 2014

Ondernemers en graaiers

Er is afgelopen tijd veel gezegd over het werk van Thomas Piketty. Ook James Robinson, hoogleraar politieke economie aan Harvard, roert zich in deze discussie (zie https://blendle.nl/i/nrc-handelsblad/het-ongelijk-van-piketty/bnl-nrc-20140913-1417542).

Robinson maakt onderscheid tussen extractieve en inclusieve instituties. Extractieve instituties onttrekken hulpbronnen aan de economie ten faveure van een kleine elite. Voorbeelden daarvan zijn de oligarchen in Rusland en een aantal dictators in Afrika. Inclusieve instituties richten zich op ruime toegang tot onderwijs en de markt, autonome organisaties van vrije burgers, onwrikbare eigendomsrechten, een combinatie van politiek pluralisme en een sterke overheid.

Vanuit dit oogpunt kun je stellen dat ook in ondernemersland dit onderscheid gemaakt kan worden. De meeste ondernemers richten zich primair op winstmaximalisatie. Winst maak je doordat de omzet hoger is dan de kosten. Dit kun je doen door de productie te verhogen of door je marges groter te maken.

Het verhogen van de productie zou je inclusief kunnen noemen. Door betere of goedkopere producten te maken, kun je meer verkopen. De kopers worden hier ook blij van, want ze krijgen voor hetzelfde geld betere producten of dezelfde producten voor een lagere prijs. Er wordt dus meer waarde gecreëerd voor producenten én afnemers. Sommige concurrenten, die het minder goed doen, hebben er nadeel van. Hun nadeel is echter kleiner dan het voordeel van de winnaars en afnemers. Daarnaast wordt er meer geproduceerd en dat is goed voor de arbeidsmarkt.

Extractieve ondernemers richten zich op het verhogen van hun marges. Dat is wat bijvoorbeeld Albert Hein doet door steeds scherper in te kopen bij hun leveranciers. Andere bedrijven doen het door een steeds grotere positie in de markt te verwerven, bij voorkeur tot het niveau waarin zijn monopolist worden. Maar dit is een zero-sum-game. Verhogen van de winsten gaat ten koste van iemand anders. In het geval van Albert Hein ten koste van de leveranciers. In het geval van de monopolisten ten koste van de concurrentie en de consument.

Wij zouden gebaat zijn bij een belastingstelsel waarin inclusieve ondernemers beloond worden en extractieve niet. Een model waarin productie beloond wordt, maar het uitnutten van een economische machtspositie niet. We zouden eens moeten denken aan een progressief belasting stelsel voor vennootschappen. Niet per sé grote bedrijven zwaarder belasten dan kleine bedrijven, maar excessieve marges zwaarder belasten dan normale marges. De bedrijven zullen dan eerder genegen zijn om excessieve marges te investeren in innovatie en efficiëntie verbetering, waardoor ze automatisch meer maatschappelijke waarde gaan leveren.

vrijdag 5 december 2014

Robots zorgen voor nieuwe tweedeling in maatschappij?

In januari stond er een groot artikel in The Economist over de grote gevolgen die het robottijdperk gaat hebben op onze economie (zie http://www.economist.com/news/leaders/21594298-effect-todays-technology-tomorrows-jobs-will-be-immenseand-no-country-ready?spc=scode&spv=xm&ah=9d7f7ab945510a56fa6d37c30b6f1709). Eén van de gevolgen die wordt genoemd is de nog snellere vergroting van de kloof tussen rijk en arm.

In de discussie over de economische en maatschappelijke invloed van robottechnologie, worden steeds een aantal trends genoemd:
1. Het werk van laagopgeleide mensen zal verdwijnen
2. De economische voordelen komen vooral ten goede aan de rijke klasse.

In deze post ga ik vooral in op het tweede argument. De redenering is als volgt: mensen met geld hebben de mogelijkheid om te investeren in robots en kunnen daarmee hun productiviteit verhogen. Zij gaan meer geld verdienen. Mensen met weinig geld en vaak laagopgeleid gaan hun baan verliezen en gaan er dus economisch op achteruit.

Mijn stelling is echter dat iedereen erop vooruit zal gaan. We moeten dan echter niet redeneren vanuit geld, maar vanuit tijd. Geld is immers alleen maar een ruilmiddel, waarmee de tijd van één persoon kan worden uitgeruild tegen de tijd van een ander persoon. Een voorbeeld: als jij tijd besteed om voor mij een tafel te timmeren, zal ik tijd besteden om voor jou een brood te bakken. Om de ruilhandel echter te vergemakkelijken is hier geld voor uitgevonden.

Nu is het aardige dat de hoeveelheid tijd die iemand beschikbaar heeft constant is. Daar kan geen robot wat aan veranderen. Wat we met die tijd kunnen doen zal wel veranderen. Met behulp van robots kunnen we in één uur veel meer doen dan nu. Maar iedereen kan straks meer doen en het uitruilen van tijd zal nog steeds in tact blijven.

Sommigen zeggen echter dat het voordeel van die door robots gegenereerde productiviteit vooral bij de rijken komt te liggen. Alleen zij hebben immers geld om robots te kopen. Daar kun je echter tegenin brengen dat ook robots straks door robots worden gemaakt en dus erg goedkoop zullen worden. Daarmee komt robottechnologie dus ook beschikbaar voor de minder fortuinlijke mensen.