maandag 22 december 2014

Topinkomens zijn nuttig

Jurriën van Zutphen schreef een stuk voor Liber over topinkomens. Daarin betoogt hij dat beperking van inkomens in de (semi)publieke sector leidt tot slechtere managers. De goede gaan immers naar het beter betalende bedrijfsleven gaan. Dat is een logisch gevolg van marktwerking. De besparing op loonkosten, stelt hij, gaat meer dan verloren door het verlies aan publieke middelen door slecht management. Tenslotte betoogt hij dat de kosten helemaal niet omlaag gaan, omdat je meer slechte managers nodig hebt om één goed te vervangen.

Nu ben ik het met hem eens dat regulering van topinkomens inderdaad een slechte zaak is, maar om geheel andere redenen. Het aantrekken van managers op basis van financiële prikkels alleen, leidt niet tot uitmuntende managers. Wanneer een manager alleen een baan neemt, omdat deze beter betaalt, kun je betogen dat je de verkeerde manager hebt aangetrokken. Betrokkenheid en passie zijn minstens zo belangrijk om een organisatie goed te kunnen leiden. De eerste uitdaging is dus om managers te vinden, die helemaal willen gaan voor de uitdagingen van de organisatie. Voor mensen met passie speelt inkomen veel minder een rol, zeker wanneer zij al boven twee keer modaal verdienen.

Maar toch kan de beloning van managers een rol spelen om de goede mensen op de goede plek te krijgen. Stel nu dat een manager op zoek is naar een nieuwe uitdaging. Op basis van zijn passie en betrokkenheid ziet hij twee organisaties waar hij wel voor zou willen werken. Bij organisatie A kan hij een zekere toegevoegde waarde leveren en de organisatie wil hem op basis van die verwachte waarde een prima beloning bieden. Nu verwacht organisatie B dat de toegevoegde waarde van deze manager voor hun organisatie nog groter zal zijn. Zij zullen dan bereid zijn een hogere beloning te bieden.

Wanneer de manager dan voor organisatie B kiest, krijgt hij een hogere beloning en zal hij naar verwachting meer toegevoegde waarde leveren. Wanneer de manager tussen deze twee organisaties kiest op basis van de beloning, komt hij automatisch op de plek terecht waar hij de meest toegevoegde waarde kan bieden.

Zo zorgt marktwerking in de hogere regionen van de (semi)publieke arbeidsmarkt er dus voor dat de juiste mensen op de juiste plaats komen. Het instellen van een plafond voor topinkomens in de (semi)publieke sector haalt dit ordende mechanisme weg en is daarmee geen goed plan.

Volgens deze redenering is de door werkgevende instantie betaalde beloning veel meer een ordenend mechanisme dan de door de manager ontvangen beloning. De manager kiest immers primair vanuit passie en betrokkenheid. Het verschil tussen betaalde beloning en ontvangen beloning is natuurlijk de belasting. Je zou dus kunnen zeggen dat een hogere belasting op topinkomens dan de juiste weg zou moeten zijn.

Maar welk probleem wordt met hogere belasting op topinkomens opgelost? Het zorgt niet voor lagere kosten voor de (semi)publieke instellingen, want de bruto beloning blijft gelijk. Het zorgt ook nauwelijks voor extra belastinginkomsten, want de groep managers met topinkomens is maar klein. Het zorgt alleen voor minder diversiteit in (netto) inkomens. Er wordt geroepen dat dat rechtvaardiger is. En ik weet niet of dat zo is. Wat ik wel weet is dat water altijd naar het laagste punt loopt en dat dat op geaccidenteerd terrein beter gaat dan op een vlakte. Zo zal toptalent in een arbeidsmarkt met inkomensdifferentiatie ook beter op juiste plek terecht komen dan in een markt met meer gelijke lonen.

donderdag 18 december 2014

Ondernemers en graaiers

Er is afgelopen tijd veel gezegd over het werk van Thomas Piketty. Ook James Robinson, hoogleraar politieke economie aan Harvard, roert zich in deze discussie (zie https://blendle.nl/i/nrc-handelsblad/het-ongelijk-van-piketty/bnl-nrc-20140913-1417542).

Robinson maakt onderscheid tussen extractieve en inclusieve instituties. Extractieve instituties onttrekken hulpbronnen aan de economie ten faveure van een kleine elite. Voorbeelden daarvan zijn de oligarchen in Rusland en een aantal dictators in Afrika. Inclusieve instituties richten zich op ruime toegang tot onderwijs en de markt, autonome organisaties van vrije burgers, onwrikbare eigendomsrechten, een combinatie van politiek pluralisme en een sterke overheid.

Vanuit dit oogpunt kun je stellen dat ook in ondernemersland dit onderscheid gemaakt kan worden. De meeste ondernemers richten zich primair op winstmaximalisatie. Winst maak je doordat de omzet hoger is dan de kosten. Dit kun je doen door de productie te verhogen of door je marges groter te maken.

Het verhogen van de productie zou je inclusief kunnen noemen. Door betere of goedkopere producten te maken, kun je meer verkopen. De kopers worden hier ook blij van, want ze krijgen voor hetzelfde geld betere producten of dezelfde producten voor een lagere prijs. Er wordt dus meer waarde gecreëerd voor producenten én afnemers. Sommige concurrenten, die het minder goed doen, hebben er nadeel van. Hun nadeel is echter kleiner dan het voordeel van de winnaars en afnemers. Daarnaast wordt er meer geproduceerd en dat is goed voor de arbeidsmarkt.

Extractieve ondernemers richten zich op het verhogen van hun marges. Dat is wat bijvoorbeeld Albert Hein doet door steeds scherper in te kopen bij hun leveranciers. Andere bedrijven doen het door een steeds grotere positie in de markt te verwerven, bij voorkeur tot het niveau waarin zijn monopolist worden. Maar dit is een zero-sum-game. Verhogen van de winsten gaat ten koste van iemand anders. In het geval van Albert Hein ten koste van de leveranciers. In het geval van de monopolisten ten koste van de concurrentie en de consument.

Wij zouden gebaat zijn bij een belastingstelsel waarin inclusieve ondernemers beloond worden en extractieve niet. Een model waarin productie beloond wordt, maar het uitnutten van een economische machtspositie niet. We zouden eens moeten denken aan een progressief belasting stelsel voor vennootschappen. Niet per sé grote bedrijven zwaarder belasten dan kleine bedrijven, maar excessieve marges zwaarder belasten dan normale marges. De bedrijven zullen dan eerder genegen zijn om excessieve marges te investeren in innovatie en efficiëntie verbetering, waardoor ze automatisch meer maatschappelijke waarde gaan leveren.

vrijdag 5 december 2014

Robots zorgen voor nieuwe tweedeling in maatschappij?

In januari stond er een groot artikel in The Economist over de grote gevolgen die het robottijdperk gaat hebben op onze economie (zie http://www.economist.com/news/leaders/21594298-effect-todays-technology-tomorrows-jobs-will-be-immenseand-no-country-ready?spc=scode&spv=xm&ah=9d7f7ab945510a56fa6d37c30b6f1709). Eén van de gevolgen die wordt genoemd is de nog snellere vergroting van de kloof tussen rijk en arm.

In de discussie over de economische en maatschappelijke invloed van robottechnologie, worden steeds een aantal trends genoemd:
1. Het werk van laagopgeleide mensen zal verdwijnen
2. De economische voordelen komen vooral ten goede aan de rijke klasse.

In deze post ga ik vooral in op het tweede argument. De redenering is als volgt: mensen met geld hebben de mogelijkheid om te investeren in robots en kunnen daarmee hun productiviteit verhogen. Zij gaan meer geld verdienen. Mensen met weinig geld en vaak laagopgeleid gaan hun baan verliezen en gaan er dus economisch op achteruit.

Mijn stelling is echter dat iedereen erop vooruit zal gaan. We moeten dan echter niet redeneren vanuit geld, maar vanuit tijd. Geld is immers alleen maar een ruilmiddel, waarmee de tijd van één persoon kan worden uitgeruild tegen de tijd van een ander persoon. Een voorbeeld: als jij tijd besteed om voor mij een tafel te timmeren, zal ik tijd besteden om voor jou een brood te bakken. Om de ruilhandel echter te vergemakkelijken is hier geld voor uitgevonden.

Nu is het aardige dat de hoeveelheid tijd die iemand beschikbaar heeft constant is. Daar kan geen robot wat aan veranderen. Wat we met die tijd kunnen doen zal wel veranderen. Met behulp van robots kunnen we in één uur veel meer doen dan nu. Maar iedereen kan straks meer doen en het uitruilen van tijd zal nog steeds in tact blijven.

Sommigen zeggen echter dat het voordeel van die door robots gegenereerde productiviteit vooral bij de rijken komt te liggen. Alleen zij hebben immers geld om robots te kopen. Daar kun je echter tegenin brengen dat ook robots straks door robots worden gemaakt en dus erg goedkoop zullen worden. Daarmee komt robottechnologie dus ook beschikbaar voor de minder fortuinlijke mensen.

maandag 24 november 2014

Robots, de nieuwe slaven

Lodewijk Asscher sprak in september op een congres over robotisering (zie http://nos.nl/artikel/704110-asscher-robots-pikken-banen-in.html). Hij sprak daar over de verdringing van laag opgeleide werknemers en de noodzaak over een nieuw belastingstelsel.

Eigenlijk komen met deze nieuwe generatie robots een soort slaven in onze maatschappij. Slavernij betekent volgens Wikipedia enerzijds dat iemand het eigendom van een ander is en anderzijds dat deze persoon gedwongen tewerkgesteld wordt (zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Slavernij). En voor robots zal dat niet anders zijn.

Een parallel met het Romeinse Rijk in haar hoogtijdagen is op zijn plaats. Ook daar waren veel slaven. Toen waren deze slaven van vlees en bloed, terwijl robots van kunststof en silicium zijn, maar het idee is (behalve het, overigens niet onbelangrijke, humanistische aspect) voor de economie hetzelfde. Er waren in die tijd eigenlijk vier groepen mensen:
1. De aristocratie, die slaven hadden
2. De plebejers, vaklui en boeren, die vaak een stukje grond bezaten
3. De proletariërs, degene die het werk van slaven konden doen, maar duurder waren dan slaven
4. De slaven zelf.

Om te voorkomen dat het plebs in opstand kwam werd het concept van "brood en spelen" geïntroduceerd. De term werd als eerste genoemd door de dichter Juvinalis. Juvenalis verwijst daarmee naar de praktijk om gratis graan uit te delen onder de Romeinse burgers wat begon onder Gaius Sempronius Gracchus in 123 v. Chr. en ook naar de praktijk om dure gladiatorengevechten te organiseren.

Asscher spreekt over de noodzaak om het belastingstelsel aan te passen "door het fiscale stelsel te richten op werkgelegenheid aan de onderkant". Maar waarom zou je je richten op werkgelegenheid die goedkoper en wellicht ook beter door robots kan worden gedaan? Waarschijnlijk is het beter om in de traditie van brood en spelen te mikken op financiële onafhankelijkheid voor iedereen. Een basisinkomen zou hier wel eens de oplossing voor kunnen zijn.

Het basisinkomen dient dan wel vergezeld te gaan met het afschaffen van het minimumloon. De inkomensbescherming van laagopgeleide werknemers is dan immers niet meer nodig; zij krijgen al een basisinkomen. Daarmee worden de kosten van arbeid sterk gedrukt en kunnen in een aantal situaties deze mensen toch weer concurreren met de robots. Die robots kosten immers ook geld en zullen nog lange tijd niet de creativiteit en flexibiliteit van mensen hebben.


zaterdag 31 mei 2014

Sociaal leenstelsel is eigenlijk asociale nivellering

Toen ik voor het eerst hoorde dat er een akkoord voor het sociale leenstelsel was gesloten, was ik razend. Ik kon niet geloven dat het er nu echt van gaat komen. Maar nu de stofwolken optrekken en de inhoud van het akkoord duidelijk wordt, leek het wel mee te vallen. Maar als je er goed over nadenkt, slaat het vervolgens weer nergens op.

Er wordt al jaren gesproken over de studiebeurs. Enerzijds moest er bezuinigd worden, anderzijds wordt het wenselijk geacht om ongemotiveerde studenten uit het onderwijs te weren. De oplossing was simpel: zet de studiebeurs-gift om in een studiebeurs-lening. Voor de studenten geen probleem, want die gaan toch veel meer verdienen dan mensen zonder diploma en kunnen het dus makkelijk aflossen.

Tegenstanders stellen dat de lening een drempel is, die weliswaar ongemotiveerde studenten weert (waarom een schuld aangaan, als je van tevoren weet dat je de studie toch niet gaat afmaken), maar ook arme studenten (de studieschuld is toch wel een groot financieel risico).

Maar laten we eens goed naar de regeling kijken. Ten eerste krijgen studenten, waarvan de ouders een laag inkomen hebben, ook een studiebeurs-gift van bijna € 400 per maand. Dat is € 20.000 voor een vierjarige studie, terwijl de studie € 15.000 kost. De inkomensgrens ligt op € 30.000 en daarboven, krijg je tot € 46.000 toch nog een deel. Dat is dus meer dan de helft van de gezinnen!

Ten tweede hoeven oud-studenten met een lening, pas af te gaan lossen wanneer zij meer dan het minimumloon gaan verdienen. Dat betekent, dat alleen wie werk heeft, gaat betalen.

Maar nu gebeurt er iets bijzonders. Studenten uit armere gezinnen, blijven een studiebeurs-gift krijgen. Zij zullen dus hun keuze niet beïnvloeden. Studenten uit rijkere gezinnen moeten gaan lenen. Hun ouders hebben het echter op de arbeidsmarkt of met hun onderneming goed gedaan. Zij zullen hun kinderen laten studeren. Duur of niet duur, zin of geen zin, het maakt niet uit. Kortom: rijk of arm, het beoogde effect in gedrag gaat geen verschil maken.

En dan komt het weer neer op iets-een-bezuiniging-noemen-terwijl-het-gewoon-een-herverdeling-van-inkomen-is. Rijke gezinnen gaan immers meer betalen dan armere. Zij betalen alleen niet via de belastingen, maar via de universiteit.

woensdag 21 mei 2014

Zin en onzin over handelsovereenkomst EU en VS


Maandag een artikel in de Volkskrant over de afgesloten handelsovereenkomst tussen de VS en de EU. Deze overeenkomst heet Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). In het artikel worden een aantal voor- en nadelen van deze overeenkomst genoemd.

Opvallend is dat er nogal eenzijdig naar gekeken wordt. De overeenkomst wordt vooral uitgelegd vanuit de zwakten van de EU en de sterkten van de VS. Maar er zullen natuurlijk ook effecten zijn die de sterkten van de EU verder uitbouwen t.o.v. de VS.

Zo wordt er gesproken over mogelijke desintegratie van de EU, doordat Groot-Brittannië minder afhankelijk zal zijn van handel met de EU. Maar het handelsakkoord is tussen EU en VS. Stapt Groot-Brittannië uit de EU, zal het daar niet meer van kunnen profiteren. Ze zullen het dan zelf moeten regelen. Als ze het vertrouwen hebben dat te kunnen, zal het niet bestaan van een handelsovereenkomst geen argument zijn om bij de EU te blijven.

Ook wordt er een opmerking gemaakt over de arbeidsvoorwaarden en sociale voorzieningen. We zouden daardoor binnen de EU een concurrentie-achterstand hebben t.o.v. de VS. Een handelsovereenkomst zou daardoor meer in het voordeel van de VS zijn. Stel nu dat dat zo is. Dan hindert ons dat al in de concurrentiestrijd binnen de VS. Het handelsakkoord verandert daar niets aan, maar zal eerder de kansen voor Europese op de Amerikaans markt vergroten. En evenzo zal het de kansen van Amerikaanse bedrijven op de Europese markt vergroten. De uitgangspositie is niet bepalend voor de verandering. Anderzijds heeft de Europese arbeidsmarkt dus blijkbaar meer te bieden dan de Amerikaanse. Dit betekent dat we dan dus meer Amerikaans talent naar Europa zouden moeten kunnen halen.

Tenslotte, en dit punt wordt in zijn geheel niet genoemd, zullen wijzigingen in de concurrentieverhoudingen altijd een effect op de euro-dollar-wisselkoers hebben. Mochten Amerikaanse bedrijven relatief veel voordeel hebben, dan zal zich dat uiten in een duurdere dollar, waardoor een groot deel van het concurrentievoordeel weer verdampt. In de tussentijd hebben onze pensioenfondsen veel geld in het buitenland uitstaan. Een hogere dollar zal dit geld meer waard laten zijn.

Ik ben een voorstander van het wegnemen van handelsbarrières, omdat het de economie stimuleert. Zeker tussen twee relatief even sterke handelsblokken.

vrijdag 16 mei 2014

Een gouden pil voor onze economie

Deze week het bericht dat de economie in het eerste kwartaal met 1.4% is gekrompen als gevolg van een zachte winter. We hebben minder gas verstookt en ook minder gas geëxporteerd. Hierdoor rijst bij mij de vraag wat de waarde van dit meetmiddel is.

Laat ik eens een extreem fictief voorbeeld gebruiken om dit toe te lichten. Stel, iemand vindt een pilletje uit dat een medicijn voor alles is. Je wordt ziek. Griepje, kanker, herseninfarct, het maakt niet uit. Je neemt het pilletje en je bent weer beter. En, het pilletje kost bijna niets.

Het gevolg van dit pilletje is dat we de gehele gezondheidszorg kunnen opdoeken. We geven jaarlijks ongeveer € 40 miljard uit aan ziekenhuizen, huisartsen en geneesmiddelen. Deze hele sector kunnen we dus opdoeken. Een besparing van ongeveer € 2.500 per persoon per jaar.

Maar, het heeft ook effect op het BBP (of liever BNI). Deze is in Nederland ongeveer € 600 miljard. We praten dus over een economische krimp van 7%. Alle economen in paniek, lijkt mij.

Maar feitelijk is er natuurlijk een feestje ontstaan. We kunnen een hoger gezondheidsniveau bereiken, tegen veel minder kosten. En er komt productiecapaciteit beschikbaar om mooie andere dingen te doen. Tijdelijk zal er natuurlijk een enorme herverdeling van inkomen plaatsvinden. Al die medewerkers van ziekenhuizen en huisartsen hebben geen werk meer. Maar dat is maar tijdelijk.

Als we tenminste niet bij de pakken neer gaan zitten. En dat is nu precies het probleem. Door weer te gaan roepen dat er krimp is, dat er misschien wel een recessie aankomt, gaan de investeringsbudgetten en huishoudpotten weer op slot.

De conclusie is dat de krimp van de economie vorig kwartaal dus eigenlijk een zegen is. We hebben tegen minder kosten hetzelfde comfort in onze huizen kunnen behouden en de kassen hebben ook minder kosten hoeven maken. Wel een herverdeling van inkomen, maar geen krimp in termen van welzijn. Wel even met z'n allen de handen uit de mouwen steken om deze ontwikkeling te benutten. Ondernemers van Nederland, sla uw slag.

woensdag 14 mei 2014

Crisis voorbij? Of toch niet

Gisteren in Trouw een redactioneel commentaar op het statement van Dijsselbloem dat de crisis nu toch echt wel achter ons ligt. De redactie vindt blijkbaar dat het nog te vroeg is om de vlag te hijsen.

Maar wanneer is een crisis nu eigenlijk over? In de middeleeuwen had je andere crises dan nu. Toen had je oorlog, natuurrampen, epidemieën en ziekten. Dat waren pas echte crises. Het productieve vermogen van een land kwam tot stilstand, vaak met hongersnood tot gevolg. Beelden die we nu alleen nog maar van Afrika kennen.

Van zo'n middeleeuwse crisis is het iets makkelijker om te bepalen wanneer die voorbij is. Vrede, een nieuwe oogst, het dalen van het aantal ziektegevallen bepalen of een crisis voorbij is. De externe factor is dan weg en er kan weer opgebouwd worden. Is dan alle malaise achter de rug? Nee, natuurlijk niet. Het opbouwen van de economie na zo'n crisis kost tijd. Voordat de magen weer gevuld zijn, zal er wel het een en ander moeten gebeuren.

Nu constateert de redactie van Trouw dat de externe factoren van onze huidige crisis wel achter de rug zijn. Ze stellen:
Dat de crisis in ieder geval van de scherpste kantjes is ontdaan, heeft vele oorzaken. Internationaal, door het aantrekken van de wereldhandel en de tot nu toe redelijk succesvolle wijze waarop de Europese Unie is opgetreden, maar ook nationaal. Het kabinetsbeleid, waarin werd vastgehouden aan hervormingen en het in de hand houden van de overheidsfinanciën, werpt vruchten af.
En terecht stellen ze dat de nasleep nog voor veel mensen erg voelbaar is. De werkloosheid is nog steeds hoog en veel ondernemers hebben het nog moeilijk.

Het lastige van onze hedendaagse crises is echter dat er geen feitelijke gebeurtenis aan ten grondslag ligt. Het gaat vooral om vertrouwen. Wanneer de consumenten vertrouwen hebben in de toekomst, blijven ze geld uit geven en bloeit de economie. Hebben ondernemers vertrouwen, dan stijgen de investeringen en de werkgelegenheid. Het één zwengelt het ander aan.

En toch hebben we ons de crisis in laten praten. Er is namelijk niets mis met ons productievermogen. Er zijn geen oorlogen in Nederland en geen natuurrampen. Als iedereen vertrouwen in de toekomst heeft, kunnen we vandaag weer aan het werk. Maar met name het gebrek aan vertrouwen is gaan rondzingen en heeft ons naar de crisis geleid.

Als Dijsselbloem met zijn statement de intentie heeft om ons weer uit de crisis te praten, is hij geen moment te vroeg.

vrijdag 9 mei 2014

Benzine-dief

Het leek erop dat ik de laatste tijd een fan van Mathijs Bouwman werd. Gelukkig is van de week, met zijn column over erfbelasting, de orde weer hersteld.

Hij pleit daar voor handhaving van de hoge Nederlandse erfbelasting. Hij stelt:
De dood is een fantastische belastinggrondslag. Belast arbeid, en mensen gaan minder werken. Belast de dood en mensen gaan nog steeds dood. Daarom is erfbelasting een prima idee.
Maar het is niet de dood die belast wordt, maar zuinigheid. Mensen die sparen worden tijdens hun leven met vermogensbelasting belast en na hun door met erfbelasting. Het zal toch de zuinigheid (of spaarzaamheid) verminderen. Een slechte zaak.

Bouwman verwijst naar de Franse econoom Thomas Piketty. Piketty wijst erop dat kapitaal meer oplevert dan arbeid. Daar is dan een reden voor! Iemand betaalt die rente of dat rendement, wat deze spaarzame mensen ontvangen. Dat is namelijk de ondernemer die het geld leent en daarmee een nieuwe fabriek laat bouwen. Zuinigheid en spaarzaamheid zijn daarmee dus de brandstof van de motor van onze economie.

Mathijs Bouwman is dus eigenlijk een bezine-dief!

donderdag 1 mei 2014

Erfbelasting is diefstal van zuinige mensen

Vandaag in het nieuws dat de verhoging van de erfbelasting op familiebedrijven weer wordt ingetrokken (zie bijvoorbeeld een artikel in het FD hierover).

Goed nieuws, volgens mij. Erfbelasting is namelijk diefstal van zuinige mensen. Mensen, die iets te erven overlaten, zijn namelijk zuinige mensen. Deze mensen hebben niet per se meer verdiend dan anderen, maar ze hebben meer verdiend dan ze hebben uitgegeven. Ze zijn dus zuinig geweest. Ze hebben net zoveel belasting betaalt als iemand, die weliswaar hetzelfde verdiend heeft, maar alles ook alweer uitgegeven hebben. En hun kinderen (of andere erfgenamen) moeten dan nog een keer belasting betalen?

We zouden zuinig moeten zijn op deze zuinige mensen. Zij sparen hun geld en stellen het daarmee beschikbaar voor investeringen. De familiebedrijven vaak in hun eigen bedrijf, anderen zullen het wellicht via aandelenhandel op de beurs investeren. Zetten ze het geld op een spaarrekening dan wordt het geld door de bank weer uitgeleend. De beschikbaarheid van dit kapitaal zorgt voor economische bedrijvigheid, omdat de investeringen altijd vooruit lopen op de winsten van de bedrijven.

En tenslotte zijn mensen met een eigen vermogen ook nog eens plezierig voor de overheidsfinanciën. Als zij onverhoopt zonder inkomen komen te zitten, hebben zij vanwege de vermogenstoets geen recht op bijstand. En dat terwijl de niet-spaarders in dat geval direct een uitkering kunnen krijgen.

donderdag 24 april 2014

Belasting als oplossing

Zo is het maar net, Matthijs Bouwman:

Maar ontken niet dat voor sommige maatschappelijke problemen de Belastingdienst niet het probleem, maar de oplossing is. Zijlstra schrijft dat het niet aan de overheid is om gehaktballen te belasten zodat we minder vlees gaan eten. Maar misschien moeten we dat juist wél doen. Als vlees goedkoop verkocht kan worden, omdat een deel van de productiekosten — milieuschade van veevoerproductie, overbemesting — niet in de prijs zit, is een belasting op gehaktballen een uitstekend idee. Zeker als je met de opbrengst de belasting op arbeid kunt verlagen. Of de subsidie op zonnepanelen verhogen.

Zie het volledige artikel op: http://fd.nl/economie-politiek/columns/mathijs-bouman/614930-1404/belast-de-gehaktbal

woensdag 23 april 2014

Waarom willen wij een minimumloon?

Eerst maar even wat achtergrond (gekopieerd van Wikipedia):
Het minimumloon is het laagste bedrag dat een werkgever wettelijk verplicht is aan een werknemer als loon te betalen. Een minimumloon kan zijn uitgedrukt als uurloon, of loon per maand of per week. Het minimumloon is altijd uitgedrukt als brutoloon, zonder inhouding van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen.

Binnen de Europese Unie hebben 20 van de 27 lidstaten een minimumloon. De zeven EU-landen die geen minimumloon kennen zijn Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Zweden, Italië en Cyprus. Deze landen laten met onder meer Noorwegen en Zwitserland de bepaling van een minimumloon over aan werkgevers- en werknemersorganisaties.

Over de economische effecten van het minimumloon bestaat geen consensus onder economen.

Tegenstanders van het minimumloon wijzen er op dat het minimumloon werkloosheid veroorzaakt, omdat werkgevers geen werknemers zullen aannemen tegen het minimumloon als de arbeidsproductiviteit van die mensen dat loon niet rechtvaardigt. Het minimumloon is feitelijk een verbod om bepaalde werkzaamheden tegen een marktconform loon te verrichten. Het instellen van een minimumloon (in feite een minimumprijs voor arbeid) zou dan ook leiden tot een hogere werkloosheid onder mensen met een lage productiviteit doordat werkgevers naar goedkopere alternatieven gaan zoeken zoals mechanisering, outsourcing of automatisering.

Voorstanders stellen juist dat een minimumloon niet altijd tot werkloosheid hoeft te leiden. Sommige arbeid kan niet of maar moeilijk geautomatiseerd of aan het buitenland uitbesteed worden. Voorbeelden zijn werk in de horeca en in de agrarische sector. Ook zou een minimumloon bijdragen aan een algehele verhoging van de arbeidsproductiviteit in een land. Mechanisering en automatisering leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit van de werkenden. Scholing van arbeiders wiens arbeidsproductiviteit niet boven het minimumloon uitkomt, wordt voor werkgevers een goede investering. Een verhoging van de arbeidsproductiviteit geeft een land een concurrentievoordeel.

Het minimumloon is dus geen vanzelfsprekendheid. Maar, kloppen de argumenten van de voorstanders wel?

Ten eerste het argument dat het minimumloon niet tot werkloosheid leidt. Sommige dingen moeten nu eenmaal gedaan worden, is het argument. Maar het kan ook niet gedaan worden. Wanneer de arbeidskosten te hoog zijn, zullen er minder horeca-gelegenheden komen. Ook zullen agrariërs minder snel geneigd zijn uit te breiden.

Het argument van verhoogde arbeidsproductiviteit is correct. Of moet ik zeggen: was correct. In de twintigste eeuw is volgens Peter Drucker de arbeidsproductiviteit  van de fabriekswerker vervijftigvoudigd. Hij stelt dat verdere productiviteitswinst in de 21e eeuw vooral bij de kenniswerker vandaan moet komen. En het minimumloon heeft geen effect op de kenniswerker, omdat deze meestal goed opgeleid is en sowieso al meer dan het minimumloon verdient.

Maar er zijn ook argumenten voor, die Wikipedia niet noemt. De eerste is uitbuiting van laaggeschoold personeel. Door een minimum te stellen, kunnen werknemers niet voor hongerloontjes te werk worden gesteld. Dit argument gaat echter over inkomensnivellering. En inkomensnivellering mag m.i. niet over de rug van de ondernemers plaats vinden. Als je dan toch wil nivelleren, doe het dan via de belastingen. Daarnaast zal de onderhandelingspositie van de werknemer sterker worden bij een kleinere werkloosheid. Er zal daardoor een balans ontstaan tussen vraag en aanbod op een niveau waar werkgevers en werknemers vrede mee hebben.

Een tweede argument, dat Wikipedia niet noemt, is dat werken moet lonen boven een uitkering. Wanneer de lonen dalen onder het bijstandsniveau is de (economische) prikkel om te gaan werken weg. Ook hier geldt dat dit via de belastingen op te lossen is.

Kortom, er zijn geen sterke argumenten voor een minimumloon. Er is ook niet overal, zelfs niet binnen de EU, een minimumloon. En een aantal van die landen heeft toch een sterke economie. Zullen we het minimumloon dan toch maar afschaffen?

dinsdag 22 april 2014

Participatiemaatschappij gaat over meedoen

Vandaag in de Correspondent een artikel over de Participatiemaatschappij.

Het legt erg de nadruk op wat er allemaal niet kan, terwijl er ook heel veel zaken zijn die we wel samen kunnen oplossen.

Voor mij gaat de Participatiemaatschappij niet over je-familie-vrienden-en-buren-moeten-het-maar-regelen-aanpak. De participatiemaatschappij gaat over iedereen-kan-mag-en-moet-meedoen. Voor mij gaat het o.a. over de verplichting tot "vrijwilligers"-werk voor mensen met een uitkering. Voor mij gaat het over arbeidsparticipatie voor mensen met een handicap of mensen zonder passende opleiding.

Eerder schreef ik al dat de Participatiemaatschappij geen doe-hetzelf-maatschappij moet worden, maar een maatschappij waarin meedoen belangrijker is dan winnen.

woensdag 16 april 2014

De rijkste 5 nederlanders zijn hun geld meer dan waard

Eerder deze week haalde ik al een artikel uit de Volkskrant aan over de scheve verdeling van het vermogen in Nederland. Laten we eens kijken naar de rijkste 5 Nederlanders. Zij zijn allen ondernemers, heel rijk en zij creëerden veel banen:

1. Charlene de Carvalho-Heineken, 70.000 banen
2. Frits Goldschmeding, 29.000 banen
3. Dik Wessels, 16.000 banen
4. John de Mol, 600 banen
5. Wijnand Pon, 11.000 banen

Samen dus goed voor 126.000 banen. Dat scheelt de overheid per jaar € 1,5 miljard aan uitkeringen. En dan heb ik het niet eens over de banen die zij bij toeleveranciers creëerden.

Als ze dat niet gedaan hadden, zou dat de overheid (en dus de belastingbetaler) alleen deze eeuw al bijna € 20 miljard extra hebben gekost (en hun bedrijven bestaan al langer). Samen bezitten zij € 16,3 miljard. Dus zelfs volledig kaal plukken zou nog niet voldoende zijn om deze extra uitkeringen te financieren.

Verhoging van vermogensbelasting zou deze ondernemers bewegen om geen eigen bedrijf te starten of om dit in het buitenland te doen. Zij hebben immers bij de start van hun bedrijf een risico genomen. Tegenover deze 5 rijksten staan in 2013 alleen al 12.000 faillissementen. Deze 5 is het wel gelukt en zij hebben voor de BV Nederland heel veel geld verdient. Mogen zij er ook van profiteren?

maandag 14 april 2014

Verdeling rijkdom

Vandaag een artikel in de Volkskrant over de verdeling van vermogen. Het illustreert maar weer eens hoe je met cijfers kunt spelen.

De stelling is dat de vermogensverdeling in Nederland tussen 2008 en 2012 schever is geworden. Maar als je echt naar de cijfers kijkt, dan valt het volgende op:
1. Er wordt gezegd dat de verschuiving van één vijfde naar één kwart is (5 procent verschil dus), terwijl de exacte cijfers resp. 21,3 en 23,4% zijn (2 procent verschil dus).
2. Het totale vermogen van de rijksten is echter niet gegroeid. In 2012 is het 273 miljard, terwijl het in 2008 ook 277 miljard was (21,3% van 1300 miljard). Het probleem zit hem dus eerder in de daling van het vermogen bij de overige 99% van de bevolking. Lijkt me niet zo gek tijdens de crisis.
3. De pensioenen worden buiten beschouwing gelaten. Terwijl bijna de helft van al het vermogen in de pensioenen zit. Ik verwacht dat die rijkste 1% vooral ondernemers zullen zijn en dat die relatief weinig pensioen zullen hebben. Dit vertekent het beeld dus sterk.

De tendens van het artikel is dat de rijken weer rijker zijn geworden. Impliciet wordt daarbij bedoeld: ten koste van de armen. Ik heb al eerder over deze vorm van framing geschreven. Zie o.a. Nivelleerders en Wie is hier nu de graaier?

Volgens mij had de titel boven het stuk beter kunnen zijn: Iedereen heeft geld verloren in de crisis. Maar ja, dat is niet echt nieuws.

vrijdag 11 april 2014

Eigen woning is geen beleggingsobject


Vorig jaar schreef ik hier over de problemen van het onder water staan van hypotheken. De hypotheekschuld is hoger dan de waarde van de woning. De eigenaar kan de woning alleen verkopen door een restschuld te accepteren.

Door het aangaan van een hypotheek wordt iemand namelijk, naast eigenaar van een huis, ook een belegger. De waarde van het vastgoed dat hij bezit is immers aan marktwerking onderhevig. Stijging en daling van huizenprijzen merkt hij direct in zijn vermogen (bezittingen minus schulden). De waarde van de bezittingen verandert immers, maar de waarde van de schulden niets.

Nu is er niets mis met beleggen. Er zijn echter wel twee zaken waar je bij beleggen rekening moet houden:
1. Beleg nooit met geld dat je niet kunt missen.
Dat geldt dus zeker voor beleggen met geleend geld. Dat geld heb je sowieso niet. En een hypotheek aangaan is beleggen in vastgoed met geld dat je van de bank hebt geleend.
2. Beleg altijd in zaken die je op korte termijn kunt verkopen.
Als er dan een daling is, of wordt verwacht, kun je een klein verlies nemen om groter leed te vermijden. Bij een huis is dat (vaak) niet mogelijk. Ten eerste kost het tijd om een huis ter verkopen, zeker in een dalende markt. Daarnaast moet je toch ook ergens wonen. Er spelen dus ook andere motieven mee om het verkoopmoment te bepalen.

Met het aangaan van een hypotheek worden beide regels tegelijk overtreden. Dat is dus vragen om moeilijkheden, die veel mensen op dit moment dus ook hebben. Mensen die een beleggingshypotheek hebben genomen, hebben zelfs nog een extra risico genomen. Het vermogen dat zij opbouwen om de hypotheek af te lossen, loopt ook risico.

Moeten we dan geen hypotheken meer nemen? Ik denk het wel. Maar dat moet wel op een andere manier. Ten eerste zou niemand meer een beleggingshypotheek moeten nemen. Ten tweede zou de hypotheeknemer zich altijd moeten indekken tegen waardedaling. Er zou een beleggingsfonds hiervoor moeten komen dat in lijn loopt met de gemiddelde huizenprijs. Hypotheeknemers kunnen dan een put-opties op dit fonds kunnen nemen. Als het fonds in waarde daalt, omdat de huizenprijzen dalen, kunnen zij hun put-opties op dit fonds verzilveren en met de winst het verlies aanvullen.

Is daarmee het risico van de daling van de huizenprijzen verdwenen? Nee, zeker niet. Het ligt nu alleen bij personen en instellingen die op de beurs beleggen. Zij kunnen dit risico wel dragen en zij kunnen hun aandelen in het fonds per direct verkopen. En er zullen altijd mensen en instellingen zijn, die deze put-opties willen verkopen, als de prijs maar goed is. De huizenbezitter betaalt dus wel een prijs voor de put-opties, maar is wel van het risico af. Hij weet dus precies wat hij de komende jaren kan verwachten. Mogelijk zal hierdoor de rente, die hij aan de bank betaalt, lager worden. Het risico voor de hypotheekverstrekker is immers ook kleiner geworden.

Al met al zou de Nationale Hypotheek Garantie alleen nog mogen worden verstrekt aan mensen die zich indekken tegen waardedaling. En misschien moet dit ook wel voor de hypotheekrenteaftrek gelden.

woensdag 9 april 2014

Werkeloosheid


Z: Papa?
V: Ja, jongen.
Z: Wat is werkeloosheid?
V: Dat gaat over mensen die geen baan hebben, maar dat wel zouden willen.
Z: Waarom gaan ze dan niet voor een baas werken?
V: Dat proberen ze ook, maar er zijn meer werkzoekenden dan banen. Dus als alle banen ingevuld zijn, zijn er nog steeds werklozen over.
Z: Waarom nemen die bazen dan niet meer mensen aan?
V: Soms hebben ze gewoon niet meer werk. Soms zouden ze dat wel willen, maar is het gewoon te duur. Ze zouden dan meer aan loon moeten betalen dan het bedrijf ermee kan verdienen.
Z: Kunnen ze dan niet gewoon minder geld vragen?
V: Nee, we hebben in Nederland een minimum loon. Bazen mogen niet minder dan dat minimum loon betalen. Ook zijn er bij veel bedrijven afspraken gemaakt over de lonen. Ook daar moeten de bazen zich aan houden.
Z: Hoe komen deze werklozen dan aan hun geld?
V: Ze krijgen een uitkering. Dat betekent dat ze iedere maand geld krijgen van de overheid.
Z: Maar je hebt wel eens uitgelegd dat iedere euro die de overheid betaalt, van de mensen in het land komt.
V: Dat klopt. Dat gaat via de belastingen.
Z: Dus hoe meer werklozen, hoe meer belasting de mensen moeten betalen?
V: In principe wel.
Z: Dus als we het minimum loon omlaag doen, zijn er minder werklozen en hoeven we minder belasting te betalen. Dan houden we toch net zoveel geld over?
V: Tja, in principe wel.

dinsdag 8 april 2014

Nivelleerders

Vandaag in het FD een mooi opiniestuk van Annemarie van Gaal: Nivelleerders. Zij veegt de pan aan met nivelleerders, zoals ik al eerder deed in een eerdere blog: Wie is hier de graaier?.

Ze benoemt het jaloezie-argument, het belang van durfals en de financiële prikkel om te presteren.

donderdag 3 april 2014

Wie is hier de graaier?

Regelmatig verschijnen er artikelen waarin de maatschappelijke gevolgen van economische ongelijkheid worden beschreven. Vaak is de conclusie tweeledig: (a) de economische ongelijkheid groeit (en dat is niet eerlijk) en (b) naarmate de economische ongelijkheid groter is, neemt de sociale onrust toe.

Maar er lijkt iets vreemds aan de hand met de redeneringen. Er wordt bij deze redeneringen steeds gekeken naar inkomen en vermogen, beide uitgedrukt in euro's (of dollars bij internationale onderzoeken). Maar is rijkdom wel gelijk aan monetaire stromen?

De introductie van geld is begonnen als ruilmiddel. Iemand investeert tijd om iets te maken, wat hij zelf niet nodig heeft. Het verkoopt dit en zet zijn tijd daarmee om in geld. Vervolgens gebruikt hij zijn geld om dingen te kopen. Hij hoeft dan geen tijd te besteden om het zelf te maken. Hij ruilt zijn geld dus weer om voor tijd. Kortom economie gaat niet om het ruilen van geld, maar om het ruilen van tijd.

En het leuke van tijd is: iedereen heeft hier evenveel van! Hoe je het ook went of keert, er zitten 24 uren in een dag en 365 dagen in een jaar. Wat je met die tijd doet, daar gaat het om.

Iedereen zou zijn tijd zo moeten besteden dat het voor hem de meeste waarde oplevert (ik probeer termen als rijkdom, geluk en status te voorkomen). Het hele idee van arbeidsspecialisatie is dat we met elkaar meer waarde kunnen behalen, wanneer we niet allemaal zelf onze tafels timmeren of onze eigen belastingaangiftes doen. Door het werk te verdelen gaat het efficiënter, beter en bereiken we idealiter meer arbeidsvreugde.

Stel nu dat iemand in 1 uur een mooie tafel maakt. Iemand anders zou daar 2 uur mee bezig zijn en besluit om de tafel te kopen. Moet hij nu 1 of 2 uur voor de tafel betalen? Wanneer er iemand anders is die er zelf 3 uur mee bezig zou zijn, zou deze zelfs bereid zijn om 3 uur te betalen. Wanneer er dus meer vraag dan aanbod is, zal de hoogste bieder de tafel mogen kopen tegen zijn hoogste prijs.

Andersom geldt dat de man, die zelf 2 uur voor een tafel nodig heeft, de tafel ook bij een andere timmerman kan kopen. Deze heeft misschien maar 3 kwartier nodig om de tafel te maken. Als nu het aanbod groter is dan de vraag, zal de aanbieder met de laagste prijs de tafel mogen leveren. 

Nu vinden we mensen en bedrijven, die exorbitante winsten maken, graaiers. Maar kijk eens naar het voorbeeld, waar de vraag groter is dan het aanbod. Het prijsmechanisme zorgt ervoor dat de tafel terecht komt bij diegene die het meeste waarde (lees tijdsbesparing) behaalt door de tafel te kopen. Verkoop je hem voor 3 uur, dan zal degene die achter het net vist, 2 uur van zijn eigen tijd moeten investeren in zijn eigen tafel. Verkoop je hem voor 1 uur, de tijd die het gekost heeft, dan loop je de kans dat de tafel bij de verkeerde koper terecht komt. Nu moet die andere klant 3 uur van zijn eigen tijd investeren. Er is dus, maatschappelijk gezien, 1 uur verloren gegaan! Het prijsmechanisme zorgt er dus voor dat de gecreëerde waarde maximaal benut wordt.

Zo werkt het ook op de arbeidsmarkt. Bedrijven waarvoor ik een hoge toegevoegde waarde heb, zullen bereid zijn meer salaris te betalen. Als ik een baan neem bij de hoogst betalende werkgever, lever ik in principe dus meer toegevoegde waarde. Geld is daarmee geen maatstaf voor rijkdom en ongelijkheid meer. Geld is een ordenend principe geworden. Het zorgt ervoor dat mensen dingen doen, die waarde voor anderen oplevert. Dat is geen graaien, dat is gerechtigheid.

Nu zult u misschien zeggen: "makkelijk gezegd, maar met een hoge werkeloosheid, heeft de werkzoekende helemaal niet te kiezen tussen meer en minder betalende werkgevers". En dat klopt ook. Er is daar blijkbaar meer aanbod dan vraag. De toegevoegde waarde zit nu niet bij de leverancier van arbeid (de werknemer), maar bij de afnemer van arbeid (de werkgever). Het is dus de werkgever die werk organiseert en daarmee dus de bron van toegevoegde waarde is. Het is dus ook de werkgever die daarvoor beloond zou moeten worden. Hij maximaliseert waarde door de benodigde arbeid zo goedkoop mogelijk in te kopen.

En toch willen hele volksstammen aan inkomensnivellering doen. Mensen die geen waarde creëren eisen dat diegene die dat wel doen, een stukje van hun tijd afgeven. En, wat denk je, zal de uitkeringstrekker met deze tijd meer waarde creëren dan de belastingbetaler? Dit is geen gerechtigheid, dit is graaien.

Maar hoe zit het dan met die sociale onrust, die voortkomt uit economische ongelijkheid? Ik denk dat het een staaltje jaloezie en gevoel van onrechtvaardigheid is. Jaloezie is goed, dat kan een motor zijn om mensen aan de gang te krijgen. Dan wordt jaloezie geen negatieve emotie, maar een inspiratiebron. Het gevoel van onrechtvaardigheid wordt vooral ingegeven door vakbonden en "sociale" politieke stromingen. Zij framen loon naar werken als graaien. De linkse pers versterkt dit alleen maar. Daar moeten ze echt eens mee ophouden.

vrijdag 28 maart 2014

Olympische Spelen 2028 in Amsterdam levert geld op!

In 2011 is een onderzoek gedaan naar de kosten en baten van het organiseren van de Olympische Spelen in 2028 in Amsterdam. Na het uitkomen van het rapport koppen de kranten: "OS kosten overheid 2 miljard". In december 2012 wordt door het kabinet een (weer) een onderhandelingsronde het plan van tafel geveegd. Geen spelen in Nederland dus.

Maar klopt dit allemaal wel? Wanneer we het rapport van Abel Arup erbij halen, wordt dit beeld in eerste instantie bevestigd. Sterker nog het resultaat (baten minus kosten) kunnen oplopen tot bijna 4 miljard negatief. Maar ook een positief scenario van 1,3 miljard is mogelijk. De meest waarschijnlijke scenario's resulteren echter in een resultaat van 1 miljard negatief. Het CPB heeft overigens bevestigd dat hun rekenmethode klopt. Dus dit zijn niet zomaar getallen.

In de kranten wordt uitsluitend gekeken naar de kosten voor de overheid. Het meeste van dat geld zal worden uitgegeven aan Nederlandse burgers die in Nederland hun verdiende geld weer zullen uitgeven. Het betreft dus een enorme stimulering van de economie. We zullen wel 2 miljard aan uren moeten maken. Volgens het rapport van Abel Arup gaat het daarbij om 20.000 manjaar. Deze capaciteit hebben we natuurlijk meer dan beschikbaar. Kijk alleen maar naar de werkeloosheid. Stel nu dat we die 20.000 manjaar invullen met werklozen die, met behoud van uitkering, zo nuttig, leuk en leerzaam werk kunnen doen. Dan heeft het dus maatschappelijke waarde en is de 2 miljard dus eigenlijk niet bestaand.

Daarnaast moet er nog zo'n 2 miljard geïnvesteerd worden in Olympische stadions. Ook deze kosten zullen voor een deel uit tijd van Nederlandse burgers bestaan. Een bedrijf als Heijmans besteedt 20% van hun omzet aan haar personeel. Er van uitgaande dat dit voor de stadions ook geldt, vloeit van deze 2 miljard dus 400 miljoen direct in de portemonnees van Nederlandse burgers. Een gedeelte van de resterende 1,6 miljard vloeit weer via onderaannemers en leveranciers door naar onze portemonnees. Dus dit bedrag is nog zeer aan de conservatieve kant.

Al me al levert een snelle analyse dat ten minste 2,4 miljard niet als kosten moet worden gezien, maar als een investering in tijd. Totaal 24.000 manjaar werk moet er worden gedaan in een periode van een jaar of 6. Dat is dus 4.000 banen! En dat voor een project dat dus geen 1 miljard gaat kosten, maar 24.000 jaar werkervaring oplevert plus een positief resultaat van 1,4 miljard.

woensdag 12 maart 2014

De burger moet het maar doen

Het is verkiezingstijd. Ook in Gouda. Tijdens één van de debatten gaat het over het beheer van snippergroen, kleine mini-parkjes in de stad. De VVD vindt dat dat best door omwonende kan gebeuren.

De reactie van GroenLinks, bij monde van Michel Klijmij spreekt boekdelen over hun manier van denken over economische politiek. Zijn reactie was dat dit best een goed idee is. Om er aan toe te voegen: "Maar let wel: in deze tijd wordt de burger óók geacht actief te zijn als mantelzorger, op allerlei vlakken in zijn buurt te participeren. Je kunt niet alles op het bordje van de burger leggen."

Beste Michel, als je groen wilt beheren, dan moet dat door mensen worden gedaan. Dat staat vast. De rest gaat over financiering, werkverdeling en (indirect) ook over welvaartsverdeling.

Grofweg zijn er drie groepen die het werk kunnen doen: omwonenden, medewerkers van een in te huren bedrijf of ambtenaren. Het zijn allemaal mensen. De verdeling van het werk valt buiten de scope van deze pagina. Efficiëntie, werkplezier en zingeving lijken mij goede criteria om naar een optimale invulling te zoeken.

Ten aanzien van de financiering zijn er twee mogelijkheden: de omwonenden betalen het of de overheid. Indien de omwonende het moeten betalen (in het kader van de vervuiler betaalt), kunnen ze dat in tijd (zelf doen) of geld (uitbesteden) doen. Werkt prima voor achtertuinen, dus waarom niet voor snippergroen. Indien de overheid het moet betalen, kan het door ambtenaren worden uitgevoerd, door bedrijven (uitbesteden) of door omwonenden (subsidieverstrekking). 

Dit zijn allemaal reële opties, die gevolgen hebben voor o.a. belastingdruk, werkverdeling, zingeving etc. Maar om te zeggen: het moet niet bij de burgers komen, want die hebben het al zo druk, lijkt mij een beetje onzinnig.